opbrassen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bras op | braste op | heb opgebrast |
jij, je, u | brast op | braste op | hebt opgebrast |
hij, zij, het | brast op | braste op | heeft opgebrast |
wij | brassen op | brasten op | hebben opgebrast |
jullie | brassen op | brasten op | hebben opgebrast |
zij, ze | brassen op | brasten op | hebben opgebrast |
PresensBeta
Example presens sentences for Opbrassen with some of the pronouns.
- Ik bras op wanneer ik geld heb.
- Jij brast op als je je salaris ontvangt.
- Hij/Zij/Het brast op tijdens de vakantie.
- Wij brassen op als we uitgaan.
- Jullie brassen op bij speciale gelegenheden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opbrassen with some of the pronouns.
- Ik braste op toen ik jong was.
- Jij braste op tijdens je studententijd.
- Hij/Zij/Het braste op terwijl hij/zij werkloos was.
- Wij brasten op tijdens onze jeugd.
- Jullie brasten op toen jullie nog vrijgezel waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opbrassen with some of the pronouns.
- Ik heb opgebrast toen ik mijn bonus kreeg.
- Jij hebt opgebrast na je promotie.
- Hij/Zij/Het heeft opgebrast nadat hij/zij de loterij won.
- Wij hebben opgebrast tijdens onze reis naar het buitenland.
- Jullie hebben opgebrast op jullie huwelijksreis.