peuzelen

Conjugations List of Peuzelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpeuzelpeuzeldeheb gepeuzeld
jij, je, upeuzeltpeuzeldehebt gepeuzeld
hij, zij, hetpeuzeltpeuzeldeheeft gepeuzeld
wijpeuzelenpeuzeldenhebben gepeuzeld
julliepeuzelenpeuzeldenhebben gepeuzeld
zij, zepeuzelenpeuzeldenhebben gepeuzeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Peuzelen with some of the pronouns.

  • Ik peuzel een appel.
  • Jij peuzelt graag nootjes.
  • Hij peuzelt altijd chips.
  • Wij peuzelen samen een taartje.
  • Zij peuzelen de snoepjes op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Peuzelen with some of the pronouns.

  • Ik peuzelde vroeger vaak een appel.
  • Jij peuzelde graag nootjes tijdens het tv-kijken.
  • Hij peuzelde altijd chips als hij gestrest was.
  • Wij peuzelden samen regelmatig een taartje.
  • Zij peuzelden de snoepjes op tijdens het feest.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Peuzelen with some of the pronouns.

  • Ik heb een appel gepeuzeld.
  • Jij hebt graag nootjes gepeuzeld.
  • Hij heeft altijd chips gepeuzeld.
  • Wij hebben samen een taartje gepeuzeld.
  • Zij hebben de snoepjes opgepeuzeld.