afcommanderen

Conjugations List of Afcommanderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcommandeer afcommandeerde afheb afgecommandeerd
jij, je, ucommandeert afcommandeerde afhebt afgecommandeerd
hij, zij, hetcommandeert afcommandeerde afheeft afgecommandeerd
wijcommanderen afcommandeerden afhebben afgecommandeerd
julliecommanderen afcommandeerden afhebben afgecommandeerd
zij, zecommanderen afcommandeerden afhebben afgecommandeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afcommanderen with some of the pronouns.

  • Ik commandeer hem af tijdens de oefening.
  • Jij commandeert hen af na de vergadering.
  • Hij/zij commandeert de soldaten af na de training.
  • Wij commanderen de recruten af voor het weekend.
  • Jullie commanderen de matrozen af na hun dienst.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afcommanderen with some of the pronouns.

  • Ik commandeerde hem af tijdens de vorige operatie.
  • Jij commandeerde hen af voordat ze weggingen.
  • Hij/zij commandeerde de soldaten af na de vorige missie.
  • Wij commandeerden de recruten af voor het evenement.
  • Jullie commandeerden de matrozen af na hun vorige wacht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afcommanderen with some of the pronouns.

  • Ik heb hem afgecommandeerd voordat hij vertrok.
  • Jij hebt hen afgecommandeerd na de missie.
  • Hij/zij heeft de soldaten afgecommandeerd na de parade.
  • Wij hebben de recruten afgecommandeerd toen ze klaar waren met hun taken.
  • Jullie hebben de matrozen afgecommandeerd na hun patrouille.