bematten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bemat | bematte | heb bemat |
jij, je, u | bemat | bematte | hebt bemat |
hij, zij, het | bemat | bematte | heeft bemat |
wij | bematten | bematten | hebben bemat |
jullie | bematten | bematten | hebben bemat |
zij, ze | bematten | bematten | hebben bemat |
PresensBeta
Example presens sentences for Bematten with some of the pronouns.
- Ik bemat elke dag de vloer in mijn huis.
- Jij bemat altijd de tuin voor het feest.
- Hij bemat de trap met tapijt.
- Zij bematten de sportvelden voor het toernooi.
- We bematten de muren met behang.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bematten with some of the pronouns.
- Vroeger bematte ik de vloer in mijn huis elke week.
- Toen ik jong was, bematte ik altijd de tuin.
- Hij bematte de trap regelmatig met tapijt.
- Zij bematten vroeger de sportvelden voor het toernooi.
- We bematten altijd de muren met behang tijdens de renovatie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bematten with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren de vloer in mijn huis bemat.
- Jij hebt vorige week de tuin bemat.
- Hij heeft de trap vorige maand bemat met tapijt.
- Zij hebben de sportvelden voor het toernooi bemat.
- We hebben de muren bemat met behang.