flensen

Conjugations List of Flensen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikflensflensteheb geflenst
jij, je, uflenstflenstehebt geflenst
hij, zij, hetflenstflensteheeft geflenst
wijflensenflenstenhebben geflenst
jullieflensenflenstenhebben geflenst
zij, zeflensenflenstenhebben geflenst

Presens
Beta

Example presens sentences for Flensen with some of the pronouns.

  • Ik flens een metalen plaat in de werkplaats.
  • Jij flenst het glaswerk voorzichtig schoon.
  • Hij flenst de verf op het canvas met grote precisie.
  • Wij flensen de buizen aan elkaar om een stevige constructie te maken.
  • Zij flensen de schroeven vast in het houten frame.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Flensen with some of the pronouns.

  • Ik flenste vroeger regelmatig metalen platen in de werkplaats.
  • Jij flenste altijd het glaswerk voorzichtig schoon.
  • Hij flenste de verf vroeger op het canvas met grote precisie.
  • Wij flensten vroeger vaak de buizen aan elkaar voor onze projecten.
  • Zij flensten toen de schroeven vast in het houten frame.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Flensen with some of the pronouns.

  • Ik heb de metalen plaat geflensd in de werkplaats.
  • Jij hebt het glaswerk voorzichtig schoongeflensd.
  • Hij heeft de verf op het canvas geflensd met grote precisie.
  • Wij hebben de buizen aan elkaar geflensd om een stevige constructie te maken.
  • Zij hebben de schroeven vastgeflensd in het houten frame.