aaneennaaien

Conjugations List of Aaneennaaien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknaai aaneennaaide aaneenheb aaneengenaaid
jij, je, unaait aaneennaaide aaneenhebt aaneengenaaid
hij, zij, hetnaait aaneennaaide aaneenheeft aaneengenaaid
wijnaaien aaneennaaiden aaneenhebben aaneengenaaid
jullienaaien aaneennaaiden aaneenhebben aaneengenaaid
zij, zenaaien aaneennaaiden aaneenhebben aaneengenaaid

Presens
Beta

Example presens sentences for Aaneennaaien with some of the pronouns.

  • Ik naai de stof aan elkaar.
  • Jij naait de knopen aan elkaar.
  • Hij naait de naden aan elkaar.
  • Zij naait de stukken stof aan elkaar.
  • We naaien de randen aan elkaar.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aaneennaaien with some of the pronouns.

  • Ik naaide de stof aan elkaar.
  • Jij naaide de knopen aan elkaar.
  • Hij naaide de naden aan elkaar.
  • Zij naaide de stukken stof aan elkaar.
  • We naaiden de randen aan elkaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aaneennaaien with some of the pronouns.

  • Ik heb de stof aan elkaar genaaid.
  • Jij hebt de knopen aan elkaar genaaid.
  • Hij heeft de naden aan elkaar genaaid.
  • Zij heeft de stukken stof aan elkaar genaaid.
  • We hebben de randen aan elkaar genaaid.