aangrimmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | grim aan | grimde aan | heb aangegrimd |
jij, je, u | grimt aan | grimde aan | hebt aangegrimd |
hij, zij, het | grimt aan | grimde aan | heeft aangegrimd |
wij | grimmen aan | grimden aan | hebben aangegrimd |
jullie | grimmen aan | grimden aan | hebben aangegrimd |
zij, ze | grimmen aan | grimden aan | hebben aangegrimd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aangrimmen with some of the pronouns.
- Ik grijm aan als ik onrecht zie.
- Jij grijmt aan als je kritiek krijgt.
- Hij grijmt aan wanneer hij wordt uitgedaagd.
- Wij grijmen aan bij onverwachte gebeurtenissen.
- Zij grijmen aan op onbeschoft gedrag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aangrimmen with some of the pronouns.
- Ik greep aan toen ik de onrechtvaardigheid zag.
- Jij greep aan in reactie op de beschuldiging.
- Hij greep aan op het moment dat hij werd bekritiseerd.
- Wij grepen aan bij elke kans die we kregen.
- Zij grepen aan toen ze merkten dat ze werden genegeerd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aangrimmen with some of the pronouns.
- Ik ben aangegrimd toen ik de waarheid hoorde.
- Jij bent aangegrimd na het lezen van die recensie.
- Hij is aangegrimd na zijn mislukte poging.
- Wij zijn aangegrimd door het nieuws van het ongeluk.
- Zij zijn aangegrimd nadat ze buitengesloten werden.