aanporren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | por aan | porde aan | heb aangepord |
jij, je, u | port aan | porde aan | hebt aangepord |
hij, zij, het | port aan | porde aan | heeft aangepord |
wij | porren aan | porden aan | hebben aangepord |
jullie | porren aan | porden aan | hebben aangepord |
zij, ze | porren aan | porden aan | hebben aangepord |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanporren with some of the pronouns.
- Ik por hem aan om zijn huiswerk te maken.
- Jij porrt je vrienden aan om mee te doen aan de wedstrijd.
- Hij port ons aan om meer te bewegen.
- Zij porren de kinderen aan om buiten te spelen.
- Wij porren onze collega's aan om zich in te zetten voor het project.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanporren with some of the pronouns.
- Vroeger porde ik hem aan om zijn huiswerk te maken.
- Vroeger porde jij je vrienden aan om mee te doen aan de wedstrijd.
- Vroeger porde hij ons aan om meer te bewegen.
- Vroeger porde zij de kinderen aan om buiten te spelen.
- Vroeger porde wij onze collega's aan om zich in te zetten voor het project.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanporren with some of the pronouns.
- Ik heb hem aangepord om zijn huiswerk te maken.
- Jij hebt je vrienden aangepord om mee te doen aan de wedstrijd.
- Hij heeft ons aangepord om meer te bewegen.
- Zij hebben de kinderen aangepord om buiten te spelen.
- Wij hebben onze collega's aangepord om zich in te zetten voor het project.