aanschoffelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schoffel aan | schoffelde aan | heb aangeschoffeld |
jij, je, u | schoffelt aan | schoffelde aan | hebt aangeschoffeld |
hij, zij, het | schoffelt aan | schoffelde aan | heeft aangeschoffeld |
wij | schoffelen aan | schoffelden aan | hebben aangeschoffeld |
jullie | schoffelen aan | schoffelden aan | hebben aangeschoffeld |
zij, ze | schoffelen aan | schoffelden aan | hebben aangeschoffeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanschoffelen with some of the pronouns.
- Ik schoffel aan.
- Jij schoffelt aan.
- Hij/Zij/Het schoffelt aan.
- Wij schoffelen aan.
- Jullie schoffelen aan.
- Zij schoffelen aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanschoffelen with some of the pronouns.
- Ik schoffelde aan.
- Jij schoffelde aan.
- Hij/Zij/Het schoffelde aan.
- Wij schoffelden aan.
- Jullie schoffelden aan.
- Zij schoffelden aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanschoffelen with some of the pronouns.
- Ik heb aangeschoffeld.
- Jij hebt aangeschoffeld.
- Hij/Zij/Het heeft aangeschoffeld.
- Wij hebben aangeschoffeld.
- Jullie hebben aangeschoffeld.
- Zij hebben aangeschoffeld.