aansnellen

Conjugations List of Aansnellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnel aansnelde aanben aangesneld
jij, je, usnelt aansnelde aanbent aangesneld
hij, zij, hetsnelt aansnelde aanis aangesneld
wijsnellen aansnelden aanzijn aangesneld
julliesnellen aansnelden aanzijn aangesneld
zij, zesnellen aansnelden aanzijn aangesneld

Presens
Beta

Example presens sentences for Aansnellen with some of the pronouns.

  • Ik snelt aan naar de bushalte.
  • Jij snelt aan om op tijd te zijn.
  • Hij/Zij/Het snelt aan als een razende.
  • Wij snellen aan met volle snelheid.
  • Jullie snellen aan voor de wedstrijd.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aansnellen with some of the pronouns.

  • Ik snelde aan naar de bushalte.
  • Jij snelde aan om op tijd te zijn.
  • Hij/Zij/Het snelde aan als een razende.
  • Wij snelden aan met volle snelheid.
  • Jullie snelden aan voor de wedstrijd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aansnellen with some of the pronouns.

  • Ik ben aangesneld naar de bushalte.
  • Jij bent aangesneld om op tijd te zijn.
  • Hij/Zij/Het is aangesneld als een razende.
  • Wij zijn aangesneld met volle snelheid.
  • Jullie zijn aangesneld voor de wedstrijd.