aanspringen

Conjugations List of Aanspringen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspring aansprong aanheb aangesprongen
jij, je, uspringt aansprong aanhebt aangesprongen
hij, zij, hetspringt aansprong aanheeft aangesprongen
wijspringen aansprongen aanhebben aangesprongen
julliespringen aansprongen aanhebben aangesprongen
zij, zespringen aansprongen aanhebben aangesprongen

Presens

Example presens sentences for Aanspringen with some of the pronouns.

  • Ik spring aan als de wekker afgaat.
  • Jij springt aan zodra ik het licht aandoe.
  • Hij/zij springt aan als de motor warm is.
  • Wij springen aan bij het horen van de bel.
  • Jullie springen aan wanneer de muziek begint.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aanspringen with some of the pronouns.

  • Vroeger sprong ik altijd direct aan als de deurbel ging.
  • Toen ik jong was, sprong ik enthousiast aan bij elk geluid.
  • In die tijd sprong de oude auto vaak moeizaam aan.
  • Elke ochtend sprongen we meteen aan zodra de zon opkwam.
  • Als het regende, sprongen de kikkers in de vijver aan en uit.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aanspringen with some of the pronouns.

  • Ik ben aangesprongen toen het alarm afging.
  • Jij bent aangesprongen nadat je op de knop drukte.
  • Hij/zij is aangesprongen zodra het licht aanging.
  • Wij zijn aangesprongen toen we het startschot hoorden.
  • Jullie zijn aangesprongen nadat de stroom weer werd ingeschakeld.