abdiceren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | abdiceer | abdiceerde | heb geabdiceerd |
jij, je, u | abdiceert | abdiceerde | hebt geabdiceerd |
hij, zij, het | abdiceert | abdiceerde | heeft geabdiceerd |
wij | abdiceren | abdiceerden | hebben geabdiceerd |
jullie | abdiceren | abdiceerden | hebben geabdiceerd |
zij, ze | abdiceren | abdiceerden | hebben geabdiceerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Abdiceren with some of the pronouns.
- Ik abdiceer vandaag als koning.
- Jij abdiceert binnenkort als directeur.
- Hij/Zij abdiceert vanwege gezondheidsproblemen.
- Wij abdiceren als bestuur van de vereniging.
- Zij abdiceren om persoonlijke redenen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Abdiceren with some of the pronouns.
- Ik abdiceerde regelmatig als leider in dat project.
- Jij abdiceerde toen je merkte dat het niet meer werkte.
- Hij/Zij abdiceerde na langdurige conflicten.
- Wij abdiceerden na jarenlange inzet voor de organisatie.
- Zij abdiceerden toen ze beseften dat ze een andere richting wilden inslaan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Abdiceren with some of the pronouns.
- Ik heb vorig jaar abgediceerd als voorzitter.
- Jij bent al eerder afgetreden en hebt abgediceerd.
- Hij/Zij is onlangs afgetreden en heeft abgediceerd.
- Wij zijn na het behalen van ons doel afgetreden en hebben abgediceerd.
- Zij zijn samen met de hele raad afgetreden en hebben abgediceerd.