affronteren

Conjugations List of Affronteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikaffronteeraffronteerdeheb geaffronteerd
jij, je, uaffronteertaffronteerdehebt geaffronteerd
hij, zij, hetaffronteertaffronteerdeheeft geaffronteerd
wijaffronterenaffronteerdenhebben geaffronteerd
jullieaffronterenaffronteerdenhebben geaffronteerd
zij, zeaffronterenaffronteerdenhebben geaffronteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Affronteren with some of the pronouns.

  • Ik affronteer mijn collega tijdens de vergadering.
  • Jij affronteert de klant met je opmerkingen.
  • Hij affronteert zijn ouders door niet naar huis te komen.
  • Zij affronteert haar vrienden door hun geheim te verklappen.
  • We affronteren de tegenstander met onze harde aanpak.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Affronteren with some of the pronouns.

  • Ik affronteerde mijn collega regelmatig tijdens de vergaderingen.
  • Jij affronteerde de klant vaak met je opmerkingen.
  • Hij affronteerde zijn ouders door niet naar huis te komen.
  • Zij affronteerde haar vrienden door hun geheim te verklappen.
  • We affronteerden de tegenstander met onze harde aanpak.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Affronteren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn collega tijdens de vergadering geaffronteerd.
  • Jij hebt de klant met je opmerkingen geaffronteerd.
  • Hij heeft zijn ouders geaffronteerd door niet naar huis te komen.
  • Zij heeft haar vrienden geaffronteerd door hun geheim te verklappen.
  • We hebben de tegenstander geaffronteerd met onze harde aanpak.