afkomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kom af | kwam af | ben afgekomen |
jij, je, u | komt af | kwam af | bent afgekomen |
hij, zij, het | komt af | kwam af | is afgekomen |
wij | komen af | kwamen af | zijn afgekomen |
jullie | komen af | kwamen af | zijn afgekomen |
zij, ze | komen af | kwamen af | zijn afgekomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkomen with some of the pronouns.
- Ik kom af van mijn slechte gewoonte om te snoepen.
- Jij komt af van een stressvolle periode op het werk.
- Hij/zij/het komt af van zijn/haar verkoudheid.
- Wij komen af van onze oude meubels en kopen nieuwe.
- Zij komen af van hun verslaving aan sociale media.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkomen with some of the pronouns.
- Ik kwam af van mijn verlegenheid door acteerlessen te volgen.
- Jij kwam af van je slechte gewoonte om te laat te komen.
- Hij/zij/het kwam af van zijn/haar angststoornis met therapie.
- Wij kwamen af van ons gebrek aan motivatie door elkaar te steunen.
- Zij kwamen af van hun ongezonde levensstijl door gezonder te eten en te sporten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkomen with some of the pronouns.
- Ik ben afgekomen van mijn suikerverslaving.
- Jij bent afgekomen van je angst voor spinnen.
- Hij/zij/het is afgekomen van zijn/haar blessure.
- Wij zijn afgekomen van onze oude auto en hebben een nieuwe gekocht.
- Zij zijn afgekomen van hun financiƫle problemen.