afkruipen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kruip af | kroop af | heb afgekropen |
jij, je, u | kruipt af | kroop af | hebt afgekropen |
hij, zij, het | kruipt af | kroop af | heeft afgekropen |
wij | kruipen af | kropen af | hebben afgekropen |
jullie | kruipen af | kropen af | hebben afgekropen |
zij, ze | kruipen af | kropen af | hebben afgekropen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkruipen with some of the pronouns.
- Ik kruip langzaam af.
- Jij kruipt onder het bed af.
- Hij kruipt stiekem weg.
- Zij kruipen voorzichtig naar buiten.
- We kruipen moeizaam vooruit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkruipen with some of the pronouns.
- Ik kroop langzaam af.
- Jij kroop onder het bed af.
- Hij kroop stiekem weg.
- Zij kropen voorzichtig naar buiten.
- We kropen moeizaam vooruit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkruipen with some of the pronouns.
- Ik ben afgekropen.
- Jij bent onder het bed afgekropen.
- Hij is stiekem weggekropen.
- Zij zijn voorzichtig naar buiten gekropen.
- We zijn moeizaam vooruitgekropen.