afpletten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | plet af | plette af | heb afgeplet |
jij, je, u | plet af | plette af | hebt afgeplet |
hij, zij, het | plet af | plette af | heeft afgeplet |
wij | pletten af | pletten af | hebben afgeplet |
jullie | pletten af | pletten af | hebben afgeplet |
zij, ze | pletten af | pletten af | hebben afgeplet |
PresensBeta
Example presens sentences for Afpletten with some of the pronouns.
- Ik plet af op de tafel.
- Jij plet af met veel kracht.
- Hij/Zij/Het plet af in de tuin.
- Wij pletten af op de grond.
- Jullie pletten af tijdens het spel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afpletten with some of the pronouns.
- Ik plette af op de stoel.
- Jij plette af na het eten.
- Hij/Zij/Het plette af in het park.
- Wij pletten af tijdens de les.
- Jullie pletten af op het balkon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afpletten with some of the pronouns.
- Ik heb afgeplet op het bed.
- Jij hebt afgeplet met succes.
- Hij/Zij/Het heeft afgeplet in de keuken.
- Wij hebben afgeplet op het strand.
- Jullie hebben afgeplet met plezier.