afscheren

Conjugations List of Afscheren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikscheer afschoor afheb afgeschoren
jij, je, uscheert afschoor afhebt afgeschoren
hij, zij, hetscheert afschoor afheeft afgeschoren
wijscheren afschoren afhebben afgeschoren
julliescheren afschoren afhebben afgeschoren
zij, zescheren afschoren afhebben afgeschoren

Presens
Beta

Example presens sentences for Afscheren with some of the pronouns.

  • Ik scheer af naar het feestje vanavond.
  • Jij scheert af met een nieuwe look.
  • Hij/Zij scheert af voordat hij/zij op reis gaat.
  • Wij scheren af om ons klaar te maken voor de wedstrijd.
  • Zij scheren af omdat ze een nieuwe stijl willen proberen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afscheren with some of the pronouns.

  • Ik schoor af toen ik me realiseerde dat ik te laat was.
  • Jij schoor af terwijl je aan het telefoneren was.
  • Hij/Zij schoor af voordat hij/zij naar het werk ging.
  • Wij schoren af tijdens het kijken naar de film.
  • Zij schoren af terwijl ze aan het kletsen waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afscheren with some of the pronouns.

  • Ik ben afgeschoren voordat ik naar de bruiloft ging.
  • Jij bent afgeschoren voor het sollicitatiegesprek.
  • Hij/Zij is afgeschoren voor het goede doel.
  • Wij zijn afgeschoren voor het evenement gisteravond.
  • Zij zijn afgeschoren omdat ze geld wilden inzamelen.