afblaren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blaar af | blaarde af | ben afgeblaard |
jij, je, u | blaart af | blaarde af | bent afgeblaard |
hij, zij, het | blaart af | blaarde af | is afgeblaard |
wij | blaren af | blaarden af | zijn afgeblaard |
jullie | blaren af | blaarden af | zijn afgeblaard |
zij, ze | blaren af | blaarden af | zijn afgeblaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Afblaren with some of the pronouns.
- Ik blaas af.
- Jij blaast af.
- Hij/Zij blaast af.
- Wij blazen af.
- Jullie blazen af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afblaren with some of the pronouns.
- Ik blies af.
- Jij blies af.
- Hij/Zij blies af.
- Wij bliezen af.
- Jullie bliezen af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afblaren with some of the pronouns.
- Ik heb afgeblazen.
- Jij hebt afgeblazen.
- Hij/Zij heeft afgeblazen.
- Wij hebben afgeblazen.
- Jullie hebben afgeblazen.