afsporen

Conjugations List of Afsporen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspoor afspoorde afheb afgespoord
jij, je, uspoort afspoorde afhebt afgespoord
hij, zij, hetspoort afspoorde afheeft afgespoord
wijsporen afspoorden afhebben afgespoord
julliesporen afspoorden afhebben afgespoord
zij, zesporen afspoorden afhebben afgespoord

Presens
Beta

Example presens sentences for Afsporen with some of the pronouns.

  • Ik spoor af.
  • Jij spoort af.
  • Hij/Zij/Het spoort af.
  • Wij sporen af.
  • Jullie sporen af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afsporen with some of the pronouns.

  • Ik spoord af.
  • Jij spoord af.
  • Hij/Zij/Het spoord af.
  • Wij spoorden af.
  • Jullie spoorden af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afsporen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgespoord.
  • Jij hebt afgespoord.
  • Hij/Zij/Het heeft afgespoord.
  • Wij hebben afgespoord.
  • Jullie hebben afgespoord.