afspringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spring af | sprong af | ben afgesprongen |
jij, je, u | springt af | sprong af | bent afgesprongen |
hij, zij, het | springt af | sprong af | is afgesprongen |
wij | springen af | sprongen af | zijn afgesprongen |
jullie | springen af | sprongen af | zijn afgesprongen |
zij, ze | springen af | sprongen af | zijn afgesprongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afspringen with some of the pronouns.
- Ik spring af van de duikplank.
- Jij springt af van de trampoline.
- Hij/zij/het springt af van de fiets.
- Wij springen af van de hoge rotsen.
- Zij springen af van het platform.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afspringen with some of the pronouns.
- Vroeger sprong ik af van de duikplank.
- Vroeger sprong jij af van de trampoline.
- Vroeger sprong hij/zij/het af van de fiets.
- Vroeger sprongen wij af van de hoge rotsen.
- Vroeger sprongen zij af van het platform.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afspringen with some of the pronouns.
- Ik ben van de duikplank afgesprongen.
- Jij bent van de trampoline afgesprongen.
- Hij/zij/het is van de fiets afgesprongen.
- Wij zijn van de hoge rotsen afgesprongen.
- Zij zijn van het platform afgesprongen.