fibrilleren

Conjugations List of Fibrilleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfibrilleerfibrilleerdeheb gefibrilleerd
jij, je, ufibrilleertfibrilleerdehebt gefibrilleerd
hij, zij, hetfibrilleertfibrilleerdeheeft gefibrilleerd
wijfibrillerenfibrilleerdenhebben gefibrilleerd
julliefibrillerenfibrilleerdenhebben gefibrilleerd
zij, zefibrillerenfibrilleerdenhebben gefibrilleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Fibrilleren with some of the pronouns.

  • Ik fiberilleer.
  • Jij fibrilleert.
  • Hij/Zij/Het fibrilleert.
  • Wij jullie zij fibrilleren.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fibrilleren with some of the pronouns.

  • Ik fibrilleerde.
  • Jij fibrilleerde.
  • Hij/Zij/Het fibrilleerde.
  • Wij fibrilleerden.
  • Jullie fibrilleerden.
  • Zij fibrilleerden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fibrilleren with some of the pronouns.

  • Ik heb gefibrilleerd.
  • Jij hebt gefibrilleerd.
  • Hij/Zij/Het heeft gefibrilleerd.
  • Wij hebben gefibrilleerd.
  • Jullie hebben gefibrilleerd.
  • Zij hebben gefibrilleerd.