afspruiten

Conjugations List of Afspruiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspruit afsproot afben afgesproten
jij, je, uspruit afsproot afbent afgesproten
hij, zij, hetspruit afsproot afis afgesproten
wijspruiten afsproten afzijn afgesproten
julliespruiten afsproten afzijn afgesproten
zij, zespruiten afsproten afzijn afgesproten

Presens
Beta

Example presens sentences for Afspruiten with some of the pronouns.

  • De plant spruit uit de grond.
  • De kinderen spruiten voort uit die familie.
  • Iedere lente spruiten er nieuwe bloemen in de tuin.
  • De takken spruiten alle kanten op.
  • De groente spruit snel na het zaaien.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afspruiten with some of the pronouns.

  • Vroeger sproot ik altijd enthousiast uit bed.
  • Toen ik jong was, sproot mijn energie nooit op.
  • De bomen in dat park spruiten elk jaar prachtig uit.
  • Als het warmer werd, begonnen de bloemen uit te spruiten.
  • Tijdens de zomer spruiten de gewassen overvloedig uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afspruiten with some of the pronouns.

  • De bloemen zijn uitgesproten na de regenbui.
  • Ik ben uitgesproten na een lange dag werken.
  • Wij zijn uitgesproten tijdens onze vakantie in Frankrijk.
  • De planten zijn uitgesproten door de goede verzorging.
  • De kinderen zijn uitgesproten sinds hun laatste verjaardag.