smotsen

Conjugations List of Smotsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksmotssmotsteheb gesmotst
jij, je, usmotstsmotstehebt gesmotst
hij, zij, hetsmotstsmotsteheeft gesmotst
wijsmotsensmotstenhebben gesmotst
julliesmotsensmotstenhebben gesmotst
zij, zesmotsensmotstenhebben gesmotst

Presens
Beta

Example presens sentences for Smotsen with some of the pronouns.

  • Ik smots nu met mijn eten.
  • Jij smotst altijd tijdens het eten.
  • Hij smotst zijn kleren als hij eet.
  • Wij smotsen graag met sausjes.
  • Zij smotsen met hun eten op de grond.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Smotsen with some of the pronouns.

  • Ik smotste vroeger altijd met mijn eten.
  • Jij smotste vaak tijdens het eten.
  • Hij smotste zijn kleren als hij at.
  • Wij smotsten graag met sausjes in het verleden.
  • Zij smotsten met hun eten op de grond toen ze klein waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Smotsen with some of the pronouns.

  • Ik heb gesmotst met mijn eten gisteren.
  • Jij hebt altijd gesmotst tijdens het eten.
  • Hij heeft zijn kleren gesmotst toen hij at.
  • Wij hebben graag gesmotst met sausjes.
  • Zij hebben met hun eten op de grond gesmotst.