aftarren

Conjugations List of Aftarren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktar aftarde afheb afgetard
jij, je, utart aftarde afhebt afgetard
hij, zij, hettart aftarde afheeft afgetard
wijtarren aftarden afhebben afgetard
jullietarren aftarden afhebben afgetard
zij, zetarren aftarden afhebben afgetard

Presens
Beta

Example presens sentences for Aftarren with some of the pronouns.

  • Ik aftarre elke dag na het werk.
  • Jij aftarret vaak na een lange fietstocht.
  • Hij/Zij aftart graag in de avonduren.
  • Wij aftarren samen na het eten.
  • Jullie aftarren altijd op zondagochtend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aftarren with some of the pronouns.

  • Ik tarde af tijdens de vakantie.
  • Jij tarded af na het werk.
  • Hij/Zij tardde af bij het zien van de film.
  • Wij tardden af na een lange dag.
  • Jullie tarden af na het sporten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aftarren with some of the pronouns.

  • Ik heb afgatarred na mijn presentatie.
  • Jij bent afgatarred na de wedstrijd.
  • Hij/Zij is afgatarred na een drukke week.
  • Wij hebben afgatarred na onze studiereis.
  • Jullie zijn afgatarred na de lange wandeling.