afteilen

Conjugations List of Afteilen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikteil afteilde afheb afgeteild
jij, je, uteilt afteilde afhebt afgeteild
hij, zij, hetteilt afteilde afheeft afgeteild
wijteilen afteilden afhebben afgeteild
jullieteilen afteilden afhebben afgeteild
zij, zeteilen afteilden afhebben afgeteild

Presens
Beta

Example presens sentences for Afteilen with some of the pronouns.

  • Ik deel af naar verschillende afdelingen.
  • Jij deelt af naar verschillende afdelingen.
  • Hij/Zij/Het deelt af naar verschillende afdelingen.
  • Wij delen af naar verschillende afdelingen.
  • Jullie delen af naar verschillende afdelingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afteilen with some of the pronouns.

  • Ik deelde af naar verschillende afdelingen.
  • Jij deelde af naar verschillende afdelingen.
  • Hij/Zij/Het deelde af naar verschillende afdelingen.
  • Wij deelden af naar verschillende afdelingen.
  • Jullie deelden af naar verschillende afdelingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afteilen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeteild naar verschillende afdelingen.
  • Jij hebt afgeteild naar verschillende afdelingen.
  • Hij/Zij/Het heeft afgeteild naar verschillende afdelingen.
  • Wij hebben afgeteild naar verschillende afdelingen.
  • Jullie hebben afgeteild naar verschillende afdelingen.