afzanden

Conjugations List of Afzanden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzand afzandde afheb afgezand
jij, je, uzandt afzandde afhebt afgezand
hij, zij, hetzandt afzandde afheeft afgezand
wijzanden afzandden afhebben afgezand
julliezanden afzandden afhebben afgezand
zij, zezanden afzandden afhebben afgezand

Presens
Beta

Example presens sentences for Afzanden with some of the pronouns.

  • Ik zand af in de tuin.
  • Jij zandt af na het werk.
  • Hij/Zij/Zij zandt af voordat het begon te regenen.
  • Wij zanden af tijdens de vakantie.
  • Jullie zanden af bij de rivier.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afzanden with some of the pronouns.

  • Ik zandde af in de tuin toen het begon te regenen.
  • Jij zandde af na het werk om te ontspannen.
  • Hij/Zij/Zij zandde af voordat de gasten arriveerden.
  • Wij zandden af tijdens de zomervakantie.
  • Jullie zandden af bij het meer wanneer het warm was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afzanden with some of the pronouns.

  • Ik heb afgezand in de tuin.
  • Jij hebt afgezand na het werk.
  • Hij/Zij/Zij heeft afgezand voordat het begon te regenen.
  • Wij hebben afgezand tijdens de vakantie.
  • Jullie hebben afgezand bij de rivier.