agiteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | agiteer | agiteerde | heb geagiteerd |
jij, je, u | agiteert | agiteerde | hebt geagiteerd |
hij, zij, het | agiteert | agiteerde | heeft geagiteerd |
wij | agiteren | agiteerden | hebben geagiteerd |
jullie | agiteren | agiteerden | hebben geagiteerd |
zij, ze | agiteren | agiteerden | hebben geagiteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Agiteren with some of the pronouns.
- Ik agiteer
- Jij agiteert
- Hij/Zij/Het agiteert
- Wij agiteren
- Jullie agiteren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Agiteren with some of the pronouns.
- Ik agiteerde
- Jij agiteerde
- Hij/Zij/Het agiteerde
- Wij agiteerden
- Jullie agiteerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Agiteren with some of the pronouns.
- Ik heb geagiteerd
- Jij hebt geagiteerd
- Hij/Zij/Het heeft geagiteerd
- Wij hebben geagiteerd
- Jullie hebben geagiteerd