alerteren

Conjugations List of Alerteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikalerteeralerteerdeheb gealerteerd
jij, je, ualerteertalerteerdehebt gealerteerd
hij, zij, hetalerteertalerteerdeheeft gealerteerd
wijalerterenalerteerdenhebben gealerteerd
julliealerterenalerteerdenhebben gealerteerd
zij, zealerterenalerteerdenhebben gealerteerd

Presens

Example presens sentences for Alerteren with some of the pronouns.

  • Ik alerteer de studenten op mogelijke examenvragen.
  • Jij alerteert de medewerkers over de nieuwe regels.
  • Hij/zij alerteert de klanten op de aanbiedingen.
  • Wij alerteren de buurtbewoners voor de geplande bouwwerkzaamheden.
  • Jullie alerteren de bezoekers op de veiligheidsmaatregelen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Alerteren with some of the pronouns.

  • Vroeger alerteerden we elkaar met fluitsignalen.
  • De getuige alerteerde de politie toen hij iets verdachts zag.
  • Toen ik jong was, waarschuwde ik mijn vrienden door hard te roepen.
  • Elke keer dat er een storm naderde, alarmeerden we de buurt.
  • In die tijd attendeerden we elkaar op inbraken in de wijk.

Perfectum

Example perfectum sentences for Alerteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gealerteerd toen ik het nieuws hoorde.
  • Jij hebt de politie gealerteerd toen je verdachte geluiden hoorde.
  • Hij/zij heeft de brandweer gealerteerd zodra hij/zij rook zag.
  • Wij hebben de directeur gealerteerd over het probleem.
  • Jullie hebben de ouders gealerteerd over het incident.