apocoperen

Conjugations List of Apocoperen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikapocopeerapocopeerdeheb geapocopeerd
jij, je, uapocopeertapocopeerdehebt geapocopeerd
hij, zij, hetapocopeertapocopeerdeheeft geapocopeerd
wijapocoperenapocopeerdenhebben geapocopeerd
jullieapocoperenapocopeerdenhebben geapocopeerd
zij, zeapocoperenapocopeerdenhebben geapocopeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Apocoperen with some of the pronouns.

  • Ik apocopeer de woorden om ze beknopter te maken.
  • Jij apococheert de teksten voor het gemak van de lezers.
  • Hij/Zij apocopeert graag bijvoeglijke naamwoorden in zijn/haar gedichten.
  • Wij apocoperen regelmatig lange zinnen in onze artikelen.
  • Jullie apocoperen de overbodige letters uit de woordenlijst.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Apocoperen with some of the pronouns.

  • Vroeger apocopeerde ik de woorden om ze beknopter te maken.
  • Vroeger apococheerde jij de teksten voor het gemak van de lezers.
  • Vroeger apocopeerde hij/zij graag bijvoeglijke naamwoorden in zijn/haar gedichten.
  • Vroeger apocopeerden wij regelmatig lange zinnen in onze artikelen.
  • Vroeger apococheerden jullie de overbodige letters uit de woordenlijst.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Apocoperen with some of the pronouns.

  • Ik heb de woorden geapocopeerd om ze beknopter te maken.
  • Jij hebt de teksten geapococheerd voor het gemak van de lezers.
  • Hij/Zij heeft graag bijvoeglijke naamwoorden in zijn/haar gedichten geapocopeerd.
  • Wij hebben regelmatig lange zinnen in onze artikelen geapocopeerd.
  • Jullie hebben de overbodige letters uit de woordenlijst geapocopeerd.