afbenen

Conjugations List of Afbenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbeen afbeende afheb afgebeend
jij, je, ubeent afbeende afhebt afgebeend
hij, zij, hetbeent afbeende afheeft afgebeend
wijbenen afbeenden afhebben afgebeend
julliebenen afbeenden afhebben afgebeend
zij, zebenen afbeenden afhebben afgebeend

Presens
Beta

Example presens sentences for Afbenen with some of the pronouns.

  • Ik been af naar de sportschool.
  • Jij benen af na het avondeten.
  • Hij/zij/het blegt af na een lange werkdag.
  • Wij benen af in het park.
  • Jullie benen af tijdens het weekend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afbenen with some of the pronouns.

  • Ik beende af naar de sportschool.
  • Jij beende af na het avondeten.
  • Hij/zij/het beende af na een lange werkdag.
  • Wij beenden af in het park.
  • Jullie beenden af tijdens het weekend.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afbenen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgebeend naar de sportschool.
  • Jij hebt afgebeend na het avondeten.
  • Hij/zij/het heeft afgebeend na een lange werkdag.
  • Wij hebben afgebeend in het park.
  • Jullie hebben afgebeend tijdens het weekend.