identificeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | identificeer | identificeerde | heb geïdentificeerd |
jij, je, u | identificeert | identificeerde | hebt geïdentificeerd |
hij, zij, het | identificeert | identificeerde | heeft geïdentificeerd |
wij | identificeren | identificeerden | hebben geïdentificeerd |
jullie | identificeren | identificeerden | hebben geïdentificeerd |
zij, ze | identificeren | identificeerden | hebben geïdentificeerd |
Presens
Example presens sentences for Identificeren with some of the pronouns.
- Ik identificeer mezelf als een leraar.
- Jij identificeert je met die groep mensen.
- Hij identificeert zich met de Nederlandse cultuur.
- Zij identificeren zich met het feministische gedachtegoed.
- Wij identificeren de belangrijkste problemen in onze samenleving.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Identificeren with some of the pronouns.
- Ik identificeerde mezelf als een leraar.
- Jij identificeerde je met die groep mensen.
- Hij identificeerde zich met de Nederlandse cultuur.
- Zij identificeerden zich met het feministische gedachtegoed.
- Wij identificeerden de belangrijkste problemen in onze samenleving.
Perfectum
Example perfectum sentences for Identificeren with some of the pronouns.
- Ik heb mezelf geïdentificeerd als een leraar.
- Jij hebt je geïdentificeerd met die groep mensen.
- Hij heeft zich geïdentificeerd met de Nederlandse cultuur.
- Zij hebben zich geïdentificeerd met het feministische gedachtegoed.
- Wij hebben de belangrijkste problemen in onze samenleving geïdentificeerd.