obstrueren

Conjugations List of Obstrueren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikobstrueerobstrueerdeheb geobstrueerd
jij, je, uobstrueertobstrueerdehebt geobstrueerd
hij, zij, hetobstrueertobstrueerdeheeft geobstrueerd
wijobstruerenobstrueerdenhebben geobstrueerd
jullieobstruerenobstrueerdenhebben geobstrueerd
zij, zeobstruerenobstrueerdenhebben geobstrueerd

Presens

Example presens sentences for Obstrueren with some of the pronouns.

  • Ik obstrueer de weg met mijn fiets.
  • Jij obstrueert de ingang met je tas.
  • Hij obstrueert het zicht met zijn handen.
  • Wij obstrueren de doorgang met onze tassen.
  • Zij obstrueren de communicatie met hun slechte ontvangst.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Obstrueren with some of the pronouns.

  • Vroeger obstrueerde ik vaak de weg met mijn oude auto.
  • Toen obstrueerde jij regelmatig de ingang met je grote koffer.
  • Hij obstrueerde altijd het zicht met zijn lange haren.
  • In die tijd obstrueerden wij regelmatig de doorgang met onze bouwmaterialen.
  • Vroeger obstrueerden zij vaak de communicatie met hun gebrek aan medewerking.

Perfectum

Example perfectum sentences for Obstrueren with some of the pronouns.

  • Ik heb de weg met mijn auto geobstrueerd.
  • Jij hebt de ingang met je bagage geobstrueerd.
  • Hij heeft het zicht met zijn paraplu geobstrueerd.
  • Wij hebben de doorgang met onze spullen geobstrueerd.
  • Zij hebben de communicatie met hun gebrekkige vertaling geobstrueerd.