belasteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | belaster | belasterde | heb belasterd |
jij, je, u | belastert | belasterde | hebt belasterd |
hij, zij, het | belastert | belasterde | heeft belasterd |
wij | belasteren | belasterden | hebben belasterd |
jullie | belasteren | belasterden | hebben belasterd |
zij, ze | belasteren | belasterden | hebben belasterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Belasteren with some of the pronouns.
- Ik belaster de reputatie van die persoon.
- Jij belastert de waarheid met je leugens.
- Hij belastert zijn collega's regelmatig.
- Zij belasteren anderen om zichzelf beter te voelen.
- Wij belasteren niemand, dat is niet eerlijk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Belasteren with some of the pronouns.
- Vroeger belasterde ik de reputatie van die persoon.
- Toen belasterde jij de waarheid met je leugens.
- Hij belasterde zijn collega's regelmatig in het verleden.
- Zij belasterden anderen om zichzelf beter te voelen vroeger.
- Wij belasterden niemand, dat was niet eerlijk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Belasteren with some of the pronouns.
- Ik heb de reputatie van die persoon belasterd.
- Jij hebt de waarheid met je leugens belasterd.
- Hij heeft zijn collega's regelmatig belasterd.
- Zij hebben anderen belasterd om zichzelf beter te voelen.
- Wij hebben niemand belasterd, dat is niet eerlijk.