belazeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | belazer | belazerde | heb belazerd |
jij, je, u | belazert | belazerde | hebt belazerd |
hij, zij, het | belazert | belazerde | heeft belazerd |
wij | belazeren | belazerden | hebben belazerd |
jullie | belazeren | belazerden | hebben belazerd |
zij, ze | belazeren | belazerden | hebben belazerd |
Presens
Example presens sentences for Belazeren with some of the pronouns.
- Ik belazer de boel niet.
- Jij belazert mij altijd.
- Hij belazert zijn vrienden regelmatig.
- Wij belazeren niemand.
- Zij belazeren de klanten met hun prijzen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Belazeren with some of the pronouns.
- Ik belazerde de boel vroeger vaak.
- Jij belazerde mij regelmatig in het verleden.
- Hij belazerde zijn vrienden toen hij jonger was.
- Wij belazerden soms mensen zonder dat ze het doorhadden.
- Zij belazerden de klanten jarenlang met hun bedrog.
Perfectum
Example perfectum sentences for Belazeren with some of the pronouns.
- Ik heb de boel belazerd.
- Jij hebt mij vaak belazerd.
- Hij heeft zijn vrienden al meerdere keren belazerd.
- Wij hebben nooit iemand belazerd.
- Zij hebben de klanten flink belazerd met hun bedrijf.