beliegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | belieg | beloog | heb belogen |
jij, je, u | beliegt | beloog | hebt belogen |
hij, zij, het | beliegt | beloog | heeft belogen |
wij | beliegen | belogen | hebben belogen |
jullie | beliegen | belogen | hebben belogen |
zij, ze | beliegen | belogen | hebben belogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Beliegen with some of the pronouns.
- Ik lieg altijd over mijn leeftijd.
- Jij liegt vaak tegen je ouders.
- Hij liegt over zijn prestaties op het werk.
- Zij liegt graag over haar financiƫle situatie.
- Wij liegen nooit tegen elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beliegen with some of the pronouns.
- Ik loog vroeger veel om aandacht te krijgen.
- Jij loog altijd als je betrapt werd.
- Hij loog regelmatig om straf te ontlopen.
- Zij logen tegen elkaar zonder schuldgevoel.
- Wij logen tegen iedereen om ons geheim te beschermen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beliegen with some of the pronouns.
- Ik heb gelogen over mijn afwezigheid.
- Jij hebt al die tijd tegen me gelogen.
- Hij heeft zijn hele leven gelogen.
- Zij heeft de waarheid verzwegen en gelogen.
- Wij hebben elkaar nooit bedrogen of voorgelogen.