klunen

Conjugations List of Klunen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkluunkluundeheb gekluund
jij, je, ukluuntkluundehebt gekluund
hij, zij, hetkluuntkluundeheeft gekluund
wijklunenkluundenhebben gekluund
jullieklunenkluundenhebben gekluund
zij, zeklunenkluundenhebben gekluund

Presens
Beta

Example presens sentences for Klunen with some of the pronouns.

  • Ik klunen door de besneeuwde straten.
  • Jij klunt door het ijs op het meer.
  • Hij klunt met zijn schaatsen op de gracht.
  • Wij klunen naar de schaatsbaan.
  • Zij klunen behendig over de bevroren rivier.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klunen with some of the pronouns.

  • Ik klunte vroeger vaak in mijn jeugd.
  • Jij klunte gisteren nog op het natuurijs.
  • Hij klunte als een professional tijdens de wedstrijd.
  • Wij klunten regelmatig in dit gebied.
  • Zij klunten graag in de wintermaanden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klunen with some of the pronouns.

  • Ik ben geklunt door de smalle steegjes.
  • Jij bent al eerder geklunt op deze plek.
  • Hij is vorige week geklunt op de bevroren vijver.
  • Wij zijn samen naar de stad geklunt.
  • Zij zijn moeizaam geklunt op het gladde ijs.