afrijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rijg af | reeg af | heb afgeregen |
jij, je, u | rijgt af | reeg af | hebt afgeregen |
hij, zij, het | rijgt af | reeg af | heeft afgeregen |
wij | rijgen af | regen af | hebben afgeregen |
jullie | rijgen af | regen af | hebben afgeregen |
zij, ze | rijgen af | regen af | hebben afgeregen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afrijgen with some of the pronouns.
- Ik krijg af.
- Jij krijgt af.
- Hij/Zij/Het krijgt af.
- Wij krijgen af.
- Jullie krijgen af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afrijgen with some of the pronouns.
- Ik kreeg af.
- Jij kreeg af.
- Hij/Zij/Het kreeg af.
- Wij kregen af.
- Jullie kregen af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afrijgen with some of the pronouns.
- Ik heb afgekregen.
- Jij hebt afgekregen.
- Hij/Zij/Het heeft afgekregen.
- Wij hebben afgekregen.
- Jullie hebben afgekregen.