nakaarten

Conjugations List of Nakaarten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkaart nakaartte naheb nagekaart
jij, je, ukaart nakaartte nahebt nagekaart
hij, zij, hetkaart nakaartte naheeft nagekaart
wijkaarten nakaartten nahebben nagekaart
julliekaarten nakaartten nahebben nagekaart
zij, zekaarten nakaartten nahebben nagekaart

Presens
Beta

Example presens sentences for Nakaarten with some of the pronouns.

  • Ik kaart na over het feest van gisteren.
  • Jij kaart na over de wedstrijd van vorige week.
  • Hij/Zij kaart na over de film die hij/zij heeft gezien.
  • Wij kaarten na over de vakantieplannen.
  • Zij kaarten na over de discussie in de klas.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nakaarten with some of the pronouns.

  • Ik kaartte na over de situatie van toen.
  • Jij kaartte na over je jeugdherinneringen.
  • Hij/Zij kaartte na over zijn/haar vorige baan.
  • Wij kaartten na over de gebeurtenissen van afgelopen jaar.
  • Zij kaartten na over de discussies tijdens de vergadering.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nakaarten with some of the pronouns.

  • Ik heb nagekaart over de gebeurtenissen van gisteravond.
  • Jij hebt nagekaart over de resultaten van het examen.
  • Hij/Zij heeft nagekaart over de ontmoeting met die persoon.
  • Wij hebben nagekaart over de presentatie van vorige week.
  • Zij hebben nagekaart over de problemen op het werk.