nasporen

Conjugations List of Nasporen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspoor naspoorde naheb nagespoord
jij, je, uspoort naspoorde nahebt nagespoord
hij, zij, hetspoort naspoorde naheeft nagespoord
wijsporen naspoorden nahebben nagespoord
julliesporen naspoorden nahebben nagespoord
zij, zesporen naspoorden nahebben nagespoord

Presens
Beta

Example presens sentences for Nasporen with some of the pronouns.

  • Ik speur na naar de oorzaak van het probleem.
  • Jij spoort na wie de dief is.
  • Hij/Zij/Het spoort de vermiste persoon na.
  • Wij sporen de verdachte op.
  • Jullie speuren de antwoorden na.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Nasporen with some of the pronouns.

  • Ik speurde de verdachte na in het donker.
  • Jij speurde de waarheid na met veel geduld.
  • Hij/Zij/Het speurde de geheime documenten na.
  • Wij speurden de verborgen schat na.
  • Jullie speurden de fouten in de tekst na.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Nasporen with some of the pronouns.

  • Ik heb het mysterie nagespeurd.
  • Jij hebt de bron van de informatie nagespoord.
  • Hij/Zij/Het heeft de verloren sleutels nagespeurd.
  • Wij hebben het probleem grondig nagespeurd.
  • Jullie hebben de geschiedenis van het gebouw nagespoord.