frommelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | frommel | frommelde | heb gefrommeld |
jij, je, u | frommelt | frommelde | hebt gefrommeld |
hij, zij, het | frommelt | frommelde | heeft gefrommeld |
wij | frommelen | frommelden | hebben gefrommeld |
jullie | frommelen | frommelden | hebben gefrommeld |
zij, ze | frommelen | frommelden | hebben gefrommeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Frommelen with some of the pronouns.
- Ik frommel het papier in mijn handen.
- Jij frommelt altijd met je pen tijdens de les.
- Hij/Zij frommelt de brief in een envelop.
- Wij frommelen onze kleding in de koffer.
- Jullie frommelen de papiertjes in de prullenbak.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Frommelen with some of the pronouns.
- Ik frommelde het papier in mijn handen.
- Jij frommelde altijd met je pen tijdens de les.
- Hij/Zij frommelde de brief in een envelop.
- Wij frommelden onze kleding in de koffer.
- Jullie frommelden de papiertjes in de prullenbak.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Frommelen with some of the pronouns.
- Ik heb het papier in mijn handen gefrommeld.
- Jij hebt altijd met je pen gefrommeld tijdens de les.
- Hij/Zij heeft de brief in een envelop gefrommeld.
- Wij hebben onze kleding in de koffer gefrommeld.
- Jullie hebben de papiertjes in de prullenbak gefrommeld.