benaarstigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | benaarstig | benaarstigde | heb benaarstigd |
jij, je, u | benaarstigt | benaarstigde | hebt benaarstigd |
hij, zij, het | benaarstigt | benaarstigde | heeft benaarstigd |
wij | benaarstigen | benaarstigden | hebben benaarstigd |
jullie | benaarstigen | benaarstigden | hebben benaarstigd |
zij, ze | benaarstigen | benaarstigden | hebben benaarstigd |
PresensBeta
Example presens sentences for Benaarstigen with some of the pronouns.
- Ik benaarstig
- Jij/Hij/Zij benaarstigt
- Wij/Jullie/Zij benaarstigen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Benaarstigen with some of the pronouns.
- Ik benaarstigde
- Jij/Hij/Zij benaarstigde
- Wij/Jullie/Zij benaarstigden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Benaarstigen with some of the pronouns.
- Ik heb benaarstigd
- Jij/Hij/Zij heeft benaarstigd
- Wij/Jullie/Zij hebben benaarstigd