bereiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bereid | bereidde | heb bereid |
jij, je, u | bereidt | bereidde | hebt bereid |
hij, zij, het | bereidt | bereidde | heeft bereid |
wij | bereiden | bereidden | hebben bereid |
jullie | bereiden | bereidden | hebben bereid |
zij, ze | bereiden | bereidden | hebben bereid |
PresensBeta
Example presens sentences for Bereiden with some of the pronouns.
- Ik bereid een heerlijke maaltijd vanavond.
- Jij bereidt altijd het ontbijt voor ons.
- Hij bereidt zich voor op de wedstrijd.
- Wij bereiden samen het diner voor.
- Zij bereiden de presentatie voor.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bereiden with some of the pronouns.
- Vroeger bereidde ik vaak taarten voor verjaardagen.
- Toen jij nog in het restaurant werkte, bereidde je elke dag verschillende gerechten.
- Hij bereidde zich altijd zorgvuldig voor op belangrijke presentaties.
- Wij bereidden gezamenlijk het kerstdiner.
- Zij bereidden vroeger traditionele gerechten op speciale gelegenheden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bereiden with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een smakelijke maaltijd bereid.
- Jij hebt al vele gerechten bereid.
- Hij heeft zich goed voorbereid op de toets.
- Wij hebben het feestmaal bereid voor onze gasten.
- Zij hebben de ingrediƫnten klaargemaakt en de chef-kok heeft het gerecht bereid.