bewonen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bewoon | bewoonde | heb bewoond |
jij, je, u | bewoont | bewoonde | hebt bewoond |
hij, zij, het | bewoont | bewoonde | heeft bewoond |
wij | bewonen | bewoonden | hebben bewoond |
jullie | bewonen | bewoonden | hebben bewoond |
zij, ze | bewonen | bewoonden | hebben bewoond |
PresensBeta
Example presens sentences for Bewonen with some of the pronouns.
- Ik bewoon een mooi appartement.
- Jij bewoont een oud huis.
- Hij/Zij bewoont een prachtige villa.
- Wij bewonen een gezellige boerderij.
- Zij bewonen een moderne flat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bewonen with some of the pronouns.
- Ik bewoonde een mooi appartement.
- Jij bewoonde een oud huis.
- Hij/Zij bewoonde een prachtige villa.
- Wij bewoonden een gezellige boerderij.
- Zij bewoonden een moderne flat.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bewonen with some of the pronouns.
- Ik heb een mooi appartement bewoond.
- Jij hebt een oud huis bewoond.
- Hij/Zij heeft een prachtige villa bewoond.
- Wij hebben een gezellige boerderij bewoond.
- Zij hebben een moderne flat bewoond.