bijeenroepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | roep bijeen | riep bijeen | heb bijeengeroepen |
jij, je, u | roept bijeen | riep bijeen | hebt bijeengeroepen |
hij, zij, het | roept bijeen | riep bijeen | heeft bijeengeroepen |
wij | roepen bijeen | riepen bijeen | hebben bijeengeroepen |
jullie | roepen bijeen | riepen bijeen | hebben bijeengeroepen |
zij, ze | roepen bijeen | riepen bijeen | hebben bijeengeroepen |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijeenroepen with some of the pronouns.
- Ik roep de vergadering bijeen.
- Jij roept de vergadering bijeen.
- Hij/Zij roept de vergadering bijeen.
- Wij roepen de vergadering bijeen.
- Jullie roepen de vergadering bijeen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijeenroepen with some of the pronouns.
- Ik riep de vergadering bijeen.
- Jij riep de vergadering bijeen.
- Hij/Zij riep de vergadering bijeen.
- Wij riepen de vergadering bijeen.
- Jullie riepen de vergadering bijeen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijeenroepen with some of the pronouns.
- Ik heb de vergadering bijeengeroepen.
- Jij hebt de vergadering bijeengeroepen.
- Hij/Zij heeft de vergadering bijeengeroepen.
- Wij hebben de vergadering bijeengeroepen.
- Jullie hebben de vergadering bijeengeroepen.