chaufferen

Conjugations List of Chaufferen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikchauffeerchauffeerdeheb gechauffeerd
jij, je, uchauffeertchauffeerdehebt gechauffeerd
hij, zij, hetchauffeertchauffeerdeheeft gechauffeerd
wijchaufferenchauffeerdenhebben gechauffeerd
julliechaufferenchauffeerdenhebben gechauffeerd
zij, zechaufferenchauffeerdenhebben gechauffeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Chaufferen with some of the pronouns.

  • Ik chauffeer de bus naar school.
  • Jij chauffeert de auto naar het werk.
  • Hij/zij chauffeert de vrachtwagen naar de haven.
  • Wij chauffeeren de taxi door de stad.
  • Zij chauffeeren de touringcar voor de excursie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Chaufferen with some of the pronouns.

  • Ik chauffeerde de bus naar school.
  • Jij chauffeerde de auto naar het werk.
  • Hij/zij chauffeerde de vrachtwagen naar de haven.
  • Wij chauffeerden de taxi door de stad.
  • Zij chauffeerden de touringcar voor de excursie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Chaufferen with some of the pronouns.

  • Ik heb de bus naar school gechauffeerd.
  • Jij hebt de auto naar het werk gechauffeerd.
  • Hij/zij heeft de vrachtwagen naar de haven gechauffeerd.
  • Wij hebben de taxi door de stad gechauffeerd.
  • Zij hebben de touringcar voor de excursie gechauffeerd.