losrukken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruk los | rukte los | heb losgerukt |
jij, je, u | rukt los | rukte los | hebt losgerukt |
hij, zij, het | rukt los | rukte los | heeft losgerukt |
wij | rukken los | rukten los | hebben losgerukt |
jullie | rukken los | rukten los | hebben losgerukt |
zij, ze | rukken los | rukten los | hebben losgerukt |
PresensBeta
Example presens sentences for Losrukken with some of the pronouns.
- Ik ruk los van de menigte.
- Jij rukt los van je oude gewoonten.
- Hij/zij/het rukt los van de ketting.
- Wij rukken los van de traditie.
- Zij rukken los van de verplichtingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Losrukken with some of the pronouns.
- Ik rukte los van de menigte.
- Jij rukte los van je oude gewoonten.
- Hij/zij/het rukte los van de ketting.
- Wij rukten los van de traditie.
- Zij rukten los van de verplichtingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Losrukken with some of the pronouns.
- Ik ben losgerukt van de menigte.
- Jij bent losgerukt van je oude gewoonten.
- Hij/zij/het is losgerukt van de ketting.
- Wij zijn losgerukt van de traditie.
- Zij zijn losgerukt van de verplichtingen.