stribbelen

Conjugations List of Stribbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstribbelstribbeldeheb gestribbeld
jij, je, ustribbeltstribbeldehebt gestribbeld
hij, zij, hetstribbeltstribbeldeheeft gestribbeld
wijstribbelenstribbeldenhebben gestribbeld
julliestribbelenstribbeldenhebben gestribbeld
zij, zestribbelenstribbeldenhebben gestribbeld

Presens

Example presens sentences for Stribbelen with some of the pronouns.

  • Ik stribbel tegen de nieuwe regels.
  • Jij stribbelt altijd als het moeilijk wordt.
  • Hij stribbelt niet graag tegen zijn ouders.
  • Wij stribbelen samen om verandering te brengen.
  • Jullie stribbelen te veel en doen te weinig.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Stribbelen with some of the pronouns.

  • Ik stribbelde vaak tegen de beslissingen van mijn baas.
  • Jij stribbelde niet tegen toen ik om hulp vroeg.
  • Hij stribbelde tegen omdat hij het niet eens was met het plan.
  • Wij stribbelden al lang voordat anderen het deden.
  • Jullie stribbelden soms zonder goede reden.

Perfectum

Example perfectum sentences for Stribbelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gestribbeld toen ze me vroegen om mee te werken.
  • Jij bent altijd tegengestribbeld in deze situatie.
  • Hij heeft nooit gestribbeld tegen autoriteit.
  • Wij hebben gestribbeld om ons doel te bereiken.
  • Jullie zijn te laat begonnen met tegenstribbelen.