wekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wek | wekte | heb gewekt |
jij, je, u | wekt | wekte | hebt gewekt |
hij, zij, het | wekt | wekte | heeft gewekt |
wij | wekken | wekten | hebben gewekt |
jullie | wekken | wekten | hebben gewekt |
zij, ze | wekken | wekten | hebben gewekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Wekken with some of the pronouns.
- Ik wek de kinderen elke ochtend om 7 uur.
- Jij wekt jezelf op tijd voor het werk.
- Hij wekt zijn ouders met een kopje koffie.
- Wij wekken de interesse van het publiek met onze presentatie.
- Zij wekken de hond met een speeltje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Wekken with some of the pronouns.
- Ik wekte de kinderen vroeger altijd om 7 uur.
- Jij wekte jezelf vaak op tijd voor het werk.
- Hij wekte zijn ouders met een kopje koffie elke ochtend.
- Wij wekten de interesse van het publiek met onze presentaties.
- Zij wekten de hond altijd met een speeltje.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Wekken with some of the pronouns.
- Ik heb de kinderen vanochtend om 7 uur gewekt.
- Jij hebt jezelf op tijd voor het werk gewekt.
- Hij heeft zijn ouders met een kopje koffie gewekt.
- Wij hebben de interesse van het publiek met onze presentatie gewekt.
- Zij hebben de hond met een speeltje gewekt.