bezegelen

Conjugations List of Bezegelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbezegelbezegeldeheb bezegeld
jij, je, ubezegeltbezegeldehebt bezegeld
hij, zij, hetbezegeltbezegeldeheeft bezegeld
wijbezegelenbezegeldenhebben bezegeld
julliebezegelenbezegeldenhebben bezegeld
zij, zebezegelenbezegeldenhebben bezegeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Bezegelen with some of the pronouns.

  • Ik bezegel de overeenkomst.
  • Jij bezegelt de enveloppen.
  • Hij bezegelt zijn lot met deze beslissing.
  • Wij bezegelen de vriendschap met een handdruk.
  • Zij bezegelen de deal met een officieel document.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bezegelen with some of the pronouns.

  • Ik bezegelde de overeenkomst.
  • Jij bezegelde de enveloppen.
  • Hij bezegelde zijn lot met die beslissing.
  • Wij bezegelden de vriendschap met een handdruk.
  • Zij bezegelden de deal met een officieel document.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bezegelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de overeenkomst bezegeld.
  • Jij hebt de enveloppen bezegeld.
  • Hij heeft zijn lot bezegeld met deze beslissing.
  • Wij hebben de vriendschap bezegeld met een handdruk.
  • Zij hebben de deal bezegeld met een officieel document.