aanklooien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klooi aan | klooide aan | heb aangeklooid |
jij, je, u | klooit aan | klooide aan | hebt aangeklooid |
hij, zij, het | klooit aan | klooide aan | heeft aangeklooid |
wij | klooien aan | klooiden aan | hebben aangeklooid |
jullie | klooien aan | klooiden aan | hebben aangeklooid |
zij, ze | klooien aan | klooiden aan | hebben aangeklooid |
Presens
Example presens sentences for Aanklooien with some of the pronouns.
- Ik klooi aan met mijn computer.
- Jij klooit aan in de keuken.
- Hij/Zij klooit aan met zijn/haar huiswerk.
- Wij klooien aan met de auto.
- Jullie klooien aan op het werk.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanklooien with some of the pronouns.
- Ik klooide aan met mijn computer.
- Jij klooide aan in de keuken.
- Hij/Zij klooide aan met zijn/haar huiswerk.
- Wij klooiden aan met de auto.
- Jullie klooiden aan op het werk.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanklooien with some of the pronouns.
- Ik heb aangeklooid met mijn computer.
- Jij hebt aangeklooid in de keuken.
- Hij/Zij heeft aangeklooid met zijn/haar huiswerk.
- Wij hebben aangeklooid met de auto.
- Jullie hebben aangeklooid op het werk.